De DTC wordt bepaald door de componenten in de interne versterker van de ICP-sensoren. De specificaties voor de ICP-krachtsensoren in deze catalogus vermelden de DTC voor elke krachtsensor.
Bij het testen met ICP-sensoren zijn er twee tijdconstanten die in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de lage frequentie: de ene is die van de sensor, die een vaste waarde is, en de andere die van het koppelingscircuit in de signaalconditioner.
Wanneer een ICP-sensor wordt onderworpen aan een stapsgewijze input, wordt een hoeveelheid lading, Δq, geproduceerd die evenredig is met de mechanische input. Volgens de wet van de elektrostatica is de uitgangsspanning ΔV = Δq/C waarbij C de totale capaciteit is van het sensorelement, de versterker en de meetcondensator. Deze spanning wordt vervolgens versterkt door de MOSFET-versterker om de uiteindelijke gevoeligheid van de sensor te bepalen. Na de initiële ingangsstap neemt het ladingssignaal af volgens de vergelijking q = Qe-t/RC waarbij:
q = momentane lading (pC)
Q = initiële hoeveelheid lading (pC)
R = waarde van de biasweerstand (ohm)
C = totale capaciteit (pF) t = tijd na t0
e = basis van natuurlijke log (2,71 8)
Deze vergelijking is ook grafisch weergegeven in figuur 6 hieronder:
Figuur 6: Standaard DTC-curve
Het product van R en C vertegenwoordigt de DTC (in seconden) van de sensor. Sensortijdconstanten variëren van enkele seconden tot >2000 seconden voor standaardsensoren. Speciale tijdconstanten kunnen worden geleverd door de weerstandswaarde, R, in de ingebouwde micro-elektronische versterker van de sensor te wijzigen.
De meeste uitleesinstrumenten hebben een hoge ingangsimpedantie, >1 Megohm. Voor deze systemen wordt de eerder besproken DTC van de sensor de dominante waarde, die kan worden gebruikt om de signaalontlading te bepalen. Voor signalen die gekoppeld zijn aan uitleesinstrumenten met een lage impedantie, over het algemeen <1 Megohm, moet echter de systeemtijdconstante worden bepaald. Dit wordt in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.